20 februari 2021 | Antonie Holleman
Deel 4: Wij zijn familie waarin ieder gelijk is
Wij zijn een familie waarin iedereen die in Jezus Christus gelooft erbij hoort en aan elkaar gelijk is. Er is geen meer of minder, geen hoger of lager. In deze familie van Christus vallen alle maatschappelijke verschillen weg.
Als tiener vond ik het oubollig wanneer mensen elkaar in de kerk als “broeder” of “zuster” aanspraken. Dat kwam misschien ook wel omdat het voornamelijk de ouderen waren die deze taal gebruikten en zich van nog meer ouderwetse begrippen bedienden. Nu ik zelf bijna tot de zestigplussers gerekend kan worden denk ik er anders over, maar gebruik liever de woorden “broers en zussen” dan “broeders en zusters”. Deze verandering heeft niet alleen met mijn leeftijd te maken, maar ook met veranderingen in de samenleving. Als in de samenleving steeds meer groepen mensen buitengesloten of gestigmatiseerd worden en de polarisatie toeneemt dan is er een groeiende behoefte aan een gastvrije gemeenschap waarin iedereen aan elkaar gelijk is.
Jezus zelf begon zijn volgers als familie toe te spreken. Toen Jezus eens met mensen samen was, kwam zijn familie langs (Marcus 3:21,31-35). Zij dachten dat hij zijn verstand had verloren en wilden hem mee naar huis nemen. Maar Jezus negeerde hen en zei tegen de mensen rondom hem: “Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.” De gemeentes in het Nieuwe Testament namen dit voorbeeld over en gingen de medegelovigen als broers en zussen toespreken (o.a. Romeinen 1:13; 1 Korintiërs 1:10; Galaten 1:11). Paulus noemt de leden van de gemeentes die hij gesticht heeft zelfs zijn kinderen (o.a. 2 Korintiërs 6:13; 1 Thessalonicenzen 2:11). Ook Handelingen beschrijft de gemeente in Jeruzalem als een hechte familie, die eendrachtig samenleefde en alles met elkaar deelde, zodat niemand gebrek leidde (Handelingen 4:32-35).
Het beeld dat het Nieuwe Testament van de gemeente schetst, gaat verder dan warme en hechte relaties van de gelovigen. De gemeente is een gemeenschap die zich ervan bewust is dat zij anders is. Als je door geloof in Christus toetreedt tot de gemeenschap dan stap je een andere “wereld” binnen waarin het er anders toegaat dan je in de samenleving gewend was. De nadruk op het familie-zijn van de gemeente is een nadruk op het anders zijn. Wat Paulus schrijft over de doop onderstreept dit. Doordat de mensen Christus hebben leren kennen en zich hebben laten dopen, zijn ze toegevoegd aan een groep die anders leeft, vanuit andere normen en waarden. Toetreden tot de gemeente is misschien het beste te vergelijken met verhuizen naar een ander land met een andere cultuur. Het gaat er in de gemeente anders aan toe dan in de samenleving.
Wat was er in de tijd van het Nieuwe Testament zo fundamenteel anders in de gemeente? Er was een gelijkwaardigheid tussen de gelovigen die in die tijd uniek was. Paulus en Barnabas hebben zich hard gemaakt voor de gelijkheid tussen de Joodse en heidense gelovigen (Handelingen 15; Galaten 2; Efeziërs 2). Eveneens streed Paulus voor de gelijkwaardigheid tussen mensen die in de Grieks-Romeinse samenleving meestal tegenover elkaar stonden zoals slaven en meesters of de Romeinse burgers en de mensen uit andere volken (zie Galaten 3:28; Kolossenzen 3:11).
In zijn brief aan de Korintiërs spreekt Paulus zijn afkeuring uit over de wijze waarop de maaltijd van de Heer (een combinatie van een echte maaltijd en het avondmaal zoals wij dat nu kennen) gevierd werd. Doordat een groep van de gemeente (waarschijnlijk de aanzienlijken en voornaamste leden) eerder at of het meeste voedsel kreeg, werd het maatschappelijke verschil tussen arm en rijk in de gemeente niet opgeheven, terwijl het daar in de viering van het avondmaal juist wel om gaat. Paulus was hier heel duidelijk over: “Veracht u de gemeente van God en wilt u de armen onder u vernederen? Wat moet ik hierover zeggen? Moet ik u soms prijzen? Dat doe ik in geen geval” (1 Korintiërs 11:22). Dit verachten van de gelijkwaardigheid onder de leden van de gemeente is wat hij verderop in vers 27 benoemt als het “op onwaardige wijze” eten van het brood en het drinken uit de beker. Waar de viering van het avondmaal juist alle maatschappelijke verschillen moet laten verdwijnen werden die in Korinte juist geaccentueerd. Paulus beticht de gemeente van partijvorming (vers 19).
Het moet voor bijvoorbeeld de gegoede burgers die slaven in dienst hadden een behoorlijke stap zijn geweest om tegen degenen die zij steeds commandeerden “broer” te zeggen, net zo moeilijk als Joden het hadden om heidenen, die zij voorheen steeds vermeden, in de gemeente als broer of zus aan te spreken. Deel uitmaken van de gemeente betekende dan ook een “re-socialisatie”; het aanleren van andere onderlinge omgangsvormen. In de gemeente ging je anders met elkaar om dan je in de samenleving geleerd had. Dat dit niet makkelijk was, blijkt wel uit de gedragsregels die in de brieven van Paulus zo’n prominente plaats innemen. Ook Jezus legde de nadruk op het anders zijn van zijn volgelingen. Denk maar aan zijn bekende rede in Matteüs 5 waarin steeds de tegenstelling terugkeert: “Jullie hebben gehoord… maar ik zeg jullie…”
In onze samenleving en in andere landen zien we een toenemende polarisatie van groepen die tegenover elkaar staan en steeds minder in staat zijn om naar elkaar te luisteren, laat staan om samen te werken. Steeds vaker en feller uiten mensen hun ongenoegen dat er niet naar hen wordt geluisterd. Ook (institutioneel) racisme en allerlei vormen van discriminatie blijken een hardnekkig probleem te zijn. Veel mensen maken in allerlei situaties mee dat zij als “minder” of “verdacht” behandeld en gezien worden. De kerk kan zich tegen deze praktijken uitspreken, maar nog belangrijker is dat zij in haar eigen gemeenschap iets anders laat zien. Er is groeiende behoefte aan een kerk die als familie opereert waarin iedereen aan elkaar gelijk is, gezien wordt en als gelijkwaardig wordt behandeld. Een kerk waarin de muren die in de samenleving groepen mensen van elkaar scheiden worden afgebroken, omdat Christus de muur van vijandschap (Efeziërs 2:14) heeft afgebroken. Dit vraagt dat de kerken zich heroriënteren op de waarden en normen van het Koninkrijk van God die steeds meer haaks komen te staan op wat gangbaar is in de samenleving. Dit betekent ook dat we ons uitspreken tegen praktijken in onze eigen gemeentes die dat familie-gevoel van gelijkwaardigheid ondermijnen.
De kerk zal in deze tijd opnieuw moeten ontdekken wat het betekent om een familie te zijn waarin iedereen die in Jezus Christus gelooft erbij hoort en aan elkaar gelijk is. Een kerk waar geen meer of minder bestaat, geen hoger of lager. Een gemeenschap waarin alle maatschappelijke verschillen weg vallen, omdat Christus ons één heeft gemaakt.