7 maart 2021 | Antonie Holleman
Deel 5: Wij voelen ons verbonden met anderen
Wij zijn een gemeenschap die zich verbonden voelt met mensen buiten de eigen gemeenschap. Wij maken deel uit van een groter geheel en leven mee met geloofsgenoten in andere gemeenschappen en andere delen van de wereld.
De eerste brief van Paulus aan de gemeente van Thessaloniki getuigt van een warme band tussen Paulus en de gemeente. Hij deelt herinneringen over hun kennismaking (1:5-6; 2:1-2, 5-10) en schrijft dat hij zich voor hen verantwoordelijk voelt zoals een vader voor zijn kinderen (2:11). De gemeente heeft het niet makkelijk (1:6; 2:14) en Paulus maakt zich zorgen of zij stand houden tegen de druk (3:3). Vanuit Athene had hij Timoteüs gestuurd om hen te bemoedigen (3:1-5) en nu hij met goede berichten is teruggekeerd schrijft hij deze brief met enorme opluchting en dankbaarheid, en met een verlangen om hen weer te ontmoeten (3:6-7, 10). Er spreekt zoveel warmte uit deze woorden van Paulus.
De woorden van Paulus kenmerken de band die de apostelen hadden met “hun” gemeentes, en ook de relaties tussen de gemeentes. Paulus schrijft over hoe de gemeentes in Macedonië en Achaje praten over wat er in Thessaloniki is gebeurd (1:8-9) en hij prijst de gemeente voor hoe zij in liefde met alle gelovigen in heel Macedonië omgaan (4:10). De gemeentes voelden zich verbonden met hun geloofs- en lotsgenoten (2:14) en voelden zich deel van een beweging van God die door Jezus Christus en de apostelen in beweging was gezet.
Deze verbondenheid tussen de gemeentes kreeg in de collecte voor de armen in de gemeente in Jeruzalem een hele concrete invulling. Door droogte en voedselschaarste was er voor de gemeente in Jeruzalem een kritieke situatie ontstaan. Zij had waarschijnlijk al een flink diaconaal werk onder de hulpbehoeftigen (Handelingen 6:1) en de druk werd door de hongersnood alleen maar groter. In verschillende brieven schrijft Paulus over een collecte voor de armen in de gemeente in Jeruzalem (Romeinen 15:25-32; 1 Korintiërs 16:1-4; 2 Korintiërs 8-9). Ook al noemt Handelingen de collecte niet met name, toch is duidelijk dat het laatste bezoek van Paulus aan Jeruzalem tot doel had om de opbrengst van de collecte daar te overhandigen (Handelingen 20:4; 21:17-20a; 24:17).
De redenen voor deze collecte reiken verder dan alleen maar humanitaire hulp voor een armlastige gemeente. Voor Paulus drukt de collecte de onderlinge afhankelijk uit van gelovigen. Zoals in een gemeente de verschillende leden samenwerken en elkaar met dezelfde zorg omringen, zodat pijn en vreugde door iedereen gevoeld wordt (1 Korintiërs 12:25-26; Romeinen 12:13), zo geldt dat ook voor de gemeentes onderling. Het is Paulus om evenwicht te doen tussen de gemeentes: “Op dit moment lenigt u met uw overvloed de nood van de heiligen in Jeruzalem, zodat zij later met hun overvloed uw nood kunnen lenigen. Zo is er evenwicht” (2 Korintiërs 8:14). Paulus kijkt dus niet alleen naar de individuele gemeente als een lichaam dat onderling samenwerkt, maar ook naar de gemeenschap van gemeentes als een groter wereldwijd lichaam dat eveneens samenwerkt.
In de onderlinge verbondenheid ging het om meer dan geld geven. Toen Paulus van zijn eerste zendingsreis terugkeerde naar Antiochië ontstond er in de gemeente flinke onenigheid over de vraag of alle bekeerde heidenen zich moesten laten besnijden. Er werd besloten om deze kwestie aan de gemeente in Jeruzalem voor te leggen en daar ontbrandde een heftige discussie waarin iedereen gehoord werd (Handelingen 15). Tegenwoordig noemen we dit intercollegiaal overleg. Na heel wat heen en weer gepraat kwamen ze er uiteindelijk uit; er werd gekozen voor een tweesporenbeleid, maar inclusief volledige erkenning en waardering van elkaars positie: Christenen uit de Joden gingen door met de besnijdenis en de Christenen uit de heidenen hoefden dit niet te doen.
In deze bijeenkomst, waarin de meningen van mensen in verschillende bedieningen en vanuit verschillende culturele achtergronden met elkaar schuurden, ontdekte men dat God groter is dan de eigen overtuiging en de eigen gebruiken. Petrus drukte dit besef uit eigen ervaring goed uit: Waar wij onderscheid tussen gelovigen zien, moeten we beseffen dat God geen enkel onderscheid gemaakt heeft, omdat Hij zowel ons als de anderen door het geloof innerlijk gereinigd heeft (Handelingen 15:9). Deze erkenning heeft een relativerende uitwerking op de eigen positie en draagt bij tot bescheidenheid en verwondering over de grootheid van God. Het geeft gelovigen redenen om God te loven en niet de eigen werken.
Deze voorbeelden uit het Nieuwe Testament van de verbondenheid tussen gemeentes en het “intergemeentelijk” overleg betreffende missie en theologie vragen om navolging in onze tijd. We worden opgedragen de verbinding te zoeken met andere gelovigen om te voorkomen dat we God te klein maken en Hem eenzijdig verbinden met wat wij gewend zijn. God is groter dan onze ervaring van Hem en Hij werkt ook in gemeenschappen die anders zijn dan wij. De kerk van Jezus Christus is groter dan de eigen gemeente of het eigen kerkgenootschap. Wij maken deel uit van een groter geheel dat wij niet kunnen overzien, laat staan controleren.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de verbondenheid tussen gemeentes in de praktijk te brengen. Als plaatselijke gemeente hebben wij de gemeenschap van heiligen te zoeken in het contact en de samenwerking met de andere kerken in de wijk en stad waar wij dienen. Hoe goed kan het zijn om samen te bidden en de verschillende culturen van bidden in de gemeentes te ontdekken en te ervaren dat we allemaal tot dezelfde God bidden en door dezelfde Jezus Christus gegrepen zijn.
In de Kerk van de Nazarener zijn de plaatselijke gemeentes met elkaar verbonden in een district. Dit betekent dat we samen optrekken, gezamenlijke besluiten nemen, elkaar ondersteunen zodat er binnen de landelijke kerk het evenwicht is waar Paulus over schreef. Maar ook op mondiaal niveau zijn we met elkaar verbonden; we vormen één grote wereldwijde kerkelijke familie. Vaak wordt deze verbondenheid op financiële wijze ingevuld door geld in te zamelen voor het Wereld Evangelisatie Fonds (WEF), maar het gaat ook om een geestelijke en een missionaire verbondenheid. Contact hebben met de kerk in Afrika die enorm groeit of met de kerk in Islamitische landen die vaak minder openlijk kerk kunnen zijn dan wij of met de kerk in een andere Westerse cultuur, zoals Australië, kan ons helpen om dingen in onze situatie anders te gaan zien of kan ons inspireren en bemoedigen.
Contact met en in de wereldwijde kerk verruimt onze horizon waardoor wij meer van Gods grote werk gaan zien zonder het altijd te begrijpen. Wij helpen de andere kerken en zij helpen ons. Zo ontstaat er evenwicht en zo worden wij gestimuleerd om God te prijzen in zijn werk dat ons bevattingsvermogen te boven gaat.