27 februari 2021 | Antonie Holleman
Blijf in Mij zoals ik in jou blijf
Ik ben een denker en een doener. Ik kan uren op een stoel zitten met mijn neus in een boek, het liefst met allerlei andere boeken om me heen om dingen uit te zoeken, te doorgronden en te analyseren. Vervolgens wil ik met de kennis en inzichten ook iets doen, bijvoorbeeld het doorgeven aan anderen in prediking en onderwijs, omzetten in beleid of projecten opzetten. Als doener kan ik ook goed stil zitten, maar mijn denken staat nooit stil. Het stil worden voor God is dan ook een flinke uitdaging voor mij. De woorden van Psalm 131:2, “Ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder” vind ik moeilijk te realiseren in mijn gebed.
Soms maak ik van deze tekortkoming een deugd. Als ik vroeg wakker ben, te vroeg om op te staan, dan bid ik voor mensen die in mijn gedachten komen. Ik probeer te bidden voor iets specifieks, iets dat die persoon vanuit mijn perspectief nodig heeft. Ik denk aan die persoon en leg dan mijn voorbede bij God neer en ga dan naar de volgende persoon die in me opkomt. Ik begin bijna altijd bij mijn gezin en vervolgens komen allerlei mensen in mijn gedachten, mensen in de gemeente, het district, familieleden, mensen in de internationale kerk. Ik ga in mijn gebed de hele wereld over en mijn gedachten zijn net als in een popcornmachine waarin van alles om beurten omhoog schiet. Maar een dergelijk gebed is nog geen stil worden voor het aangezicht van God.
Ik voel me dan ook meer een man van het Woord dan een man van gebed. Ik kan dagelijks uren de Bijbel lezen, commentaren lezen en de woorden overdenken en in deze bezigheid God ontmoeten. Ik merk dat God door het Woord tot mij spreekt, mijn gedachten corrigeert en verrijkt, mij nieuwe inzichten aanreikt door zijn Woord. De Bijbel is voor mij een “Woord tegenover mij”, een woord dat ik niet altijd direct begrijp, een woord dat zoveel meer betekenis heeft dan ik aanvankelijk dacht, een woord dat van buiten tot mij komt. Met bidden spreekt God een “Woord in mij” en weet ik niet altijd of het een woord van God is of dat het mijn eigen gedachten zijn. En als ik probeer stil te worden om te luisteren naar God, dan hoor ik nog steeds mijn eigen gedachten en bespiegelingen spreken.
Door het thema van de ‘week van gebed’ afgelopen januari werd ik opnieuw geleid naar de woorden van Jezus over de wijnstok in Johannes 15. Opnieuw raakten deze woorden me. Het was door een preek van mijn eigen vrouw dat God tot me sprak. Zij had het over onze identiteit als Christenen. Ik werd er door die preek aan herinnerd dat ik mijn identiteit vaak gelegd heb in het vrucht dragen; ik wil een navolger van Jezus zijn die vrucht draagt. En natuurlijk leef ik vanuit het bewustzijn dat ik daarvoor verbonden moet zijn met de wijnstok; blijven in Hem zoals Hij in mij. Echter, het blijven in
Hem was toch wel een beetje als een middel om het doel te bereiken, namelijk vrucht dragen. De vraag kwam in me op: Zoek ik mijn identiteit in het vrucht dragen of in het zijn in Hem? Wil ik bekend staan door de vrucht die ik draag of door de verbondenheid met God die ik uitstraal in wie ik ben? Natuurlijk gaat het om beide, maar welke van de twee is belangrijker? Ligt mijn identiteit in wat ik door de kracht van de Geest van God doe of in wie ik ben door de innige verbondenheid met Christus de wijnstok?
Ik realiseerde me opnieuw hoe ik gevormd ben door onze Westerse cultuur waarin mensen die veel bereiken helden zijn, of het nu een sporter, een auteur, een ondernemer, een politicus of een musicus is. En helaas is het in de kerk niet veel anders. De grote gemeentes, of voorgangers van grote kerken zijn de “influencers” in Christelijk Nederland, omdat zij in onze ogen iets bereikt hebben. Een dergelijke cultuur zet ons aan tot daden, grote daden voor het Koninkrijk van God, maar helpt niet echt om te bidden of ziet het bidden te veel als middel om tot grote daden te komen, omdat we beseffen dat we het uit onszelf niet kunnen. Ik besef me steeds meer dat het mij zou helpen als er in onze kerken een andere cultuur heerste. Niet een cultuur van dadendrang, hoe goed ook en hoe missionair gerechtvaardigd, maar een cultuur van gebed. Een cultuur die ons aanmoedigt om stil te zijn voor de Heer, zonder ons schuldig te voelen dat wij te passief bezig zijn. Een cultuur die zich meer richt op wie je bent dan op wat je doet.
Een cultuur is een gegeven, wij maken deel uit van de cultuur waarin we geboren zijn of waarin we ons begeven. Anderzijds wordt een cultuur gebouwd door mensen en vinden cultuurveranderingen plaats doordat mensen zich anders gaan gedragen of anders gaan denken. Mijn oproep om te bidden voor een cultuur van gebed in onze gemeentes komt uit bovenstaande overwegingen voort. Het is een oproep aan mensen om een andere cultuur te bouwen. Ik kan dit niet alleen, dit is iets dat wij met elkaar kunnen doen.
Het bouwen van zo’n cultuur begint met snoeien. Snoeien is niet hetzelfde als het wegsnijden van slechte of niet-productieve dingen in ons leven. Jezus zegt: “Iedere rank die geen vrucht draagt snijdt hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit hij, opdat hij meer vrucht vruchten draagt”. Er is dus een verschil tussen wegsnijden en snoeien. Snoeien is het stoppen van dingen die op zich goed zijn om ruimte te maken voor God. Ruimte maken in mijn agenda of dingen schrappen van mijn takenlijstje om tijd te maken om stil te worden voor het aangezicht van God. Om te investeren in het leren stil worden en te zijn in de aanwezigheid van God.
Een dergelijke cultuur van gebed heb ik en hebben wij allen nodig om weerstand te bieden aan de dominante cultuur van doen en handelen in onze samenleving. Ik verlang ernaar om mijn identiteit meer en meer te vinden in “met wie ik mijn tijd doorbreng” en minder in “wat ik doe.” Is dit ook jouw verlangen?